Ervaringsgericht onderwijs
Het concept waarmee we onze missie en visie vormgeven is het Ervaringsgericht onderwijs (EGO). Dit is het fundament van ons onderwijsaanbod. De basis van het EGO is het dynamische proces tussen kinderen onderling en tussen kinderen en leerkracht. Vanuit een goed voorbereide en uitdagende leeromgeving (rijke leeromgeving) en met ruimte voor initiatieven van kinderen, hanteren leerkrachten tijdens instructie en andere interactieve momenten de ervaringsgerichte dialoog om betekenis te geven aan het proces. Kernwaarden daarbij zijn welbevinden, betrokkenheid, competentieontwikkeling en verbondenheid. Dit zijn voorwaarden om tot leren te komen. Het leerproces binnen de scholengroep richt zich op de balans tussen sociaal-emotionele ontwikkeling en cognitieve ontwikkeling.
Welbevinden
Welbevinden zegt iets over hoe het met je gaat. Het ontstaat wanneer de situatie tegemoet komt aan de basisbehoeften, wanneer kinderen beschikken over een positief zelfbeeld (zelfvertrouwen en gevoel voor eigenwaarde) en wanneer kinderen verbinding maken met zichzelf. Hoog welbevinden is voorwaarde voor een goede sociaal-emotionele ontwikkeling. Welbevinden herken je onder andere aan signalen als voldoening, genieten, plezier beleven, ontspanning, innerlijke rust tonen, energiek, weerbaar en assertief zijn.
Betrokkenheid
Betrokkenheid zegt iets over hoe je het doet. Het is een bijzondere vorm van activiteit die zich laat herkennen aan geconcentreerd, aangehouden en tijd vergeten bezig zijn. Signalen waaraan je betrokkenheid onder andere herkent, zijn: energie, creativiteit, complexiteit, nauwkeurigheid, mimiek en houding, concentratie en doorzetten. Betrokkenheid ontstaat wanneer de activiteit aansluit bij de exploratiedrang en wanneer de activiteit zich aan de grens van de individuele mogelijkheden begeeft.
Competentie
Het begrip competentie verwijst naar de manier en de mate waarin kinderen in staat zijn om hun kennis en vaardigheden op de juiste wijze en in de juiste situatie in te zetten en toe te passen. Het heeft betrekking op alle niveaus van de persoonlijkheid van mensen. Daarbij gaat het niet alleen om kennis, maar ook om persoonlijkheid en zelfbeeld. Weten waar je goed in bent en waar je zwakke kanten liggen. Weten waarom iets goed is gegaan of waar verbetering mogelijk is. Kortom: Het eigen leerproces kunnen sturen en inzicht hebben in eigen ontwikkelingsmogelijkheden. Op 't Spectrum zetten we evaluatiemogelijkheden in. Hierdoor krijgen kinderen inzicht in deze processen en ontwikkelen zij zelfsturing.
Autonomie
Volgens Deci & Ryan (1985; 2000) kunnen leerkrachten de intrinsieke motivatie bij kinderen verhogen als ze weten in te spelen op drie psychologische basisbehoeften:
Autonomie: het kind heeft de vrijheid om een activiteit naar eigen inzicht te kunnen uitvoeren en heeft invloed op wat hij doet;
Gevoel van competentie: het vertrouwen dat het kind moet hebben in eigen kunnen;
Relatie, sociale verbondenheid: de verbondenheid met de omgeving, ofwel vertrouwen hebben in anderen. En een positief klimaat in de groep; kinderen moeten zich vrij voelen om vragen te stellen en niet bang zijn om fouten te maken (Verbeeck, 2010).
Met onze onderwijsvernieuwing willen we een betere motivatie bij de kinderen creëren en daarmee betere leerresultaten. Dit doen we door de kinderen meer autonomie te geven waardoor de motivatie en leren worden versterkt. Dat begint door de zelfsturing en het eigenaarschap van kinderen te stimuleren. Eigenaarschap over de eigen ontwikkeling of over het geleverde werk is een belangrijk aspect van autonomie. Een ander aspect van autonomie is zelfsturing. In welke mate mag het kind zelf bepalen wat de activiteiten of leerprocessen zijn? Ben je als leerkracht heel sturend, dan zal er weinig ruimte voor autonomie van de kinderen zijn en dan neemt de motivatie voor het leren af.
Net als allerlei andere kennis en vaardigheden gaat de ontwikkeling van autonomie niet vanzelf en ook niet in grote stappen. We bouwen dit op gaandeweg de jaren op school, dit doen we om een weloverwogen ontwikkeling en opbouw van autonomie vorm te geven. Dat begint al in het Laagland met verantwoordelijkheid voor materiaal en gedrag en wordt uitgebouwd naar autonomie over het leerproces. Daarbij speelt bijvoorbeeld zelfbeoordeling, reflectie en dialoog ook een rol.
Betrokkenheid verhogende factoren en bijbehorende organisatievormen
Er zijn 7 factoren die bijdragen aan het ontwikkelingsproces binnen de rijke leeromgeving, vanuit welbevinden en betrokkenheid:
Om deze factoren uitgebalanceerd tot hun recht te laten komen binnen het onderwijs, zijn er 5 bijpassende organisatievormen ontwikkeld. Binnen de structuur van deze organisatievormen komen alle vakgebieden aan bod.
Kring: gericht op sfeer en relatie.
Momenten waarop de klas of een groep kinderen samenkomt om gedachten en ervaringen uit te wisselen, eventueel aan de hand van een vooraf gekozen thema. Interactie vindt plaats tussen kinderen onderling en kinderen en leerkracht. Voorbeelden zijn onder andere; weekendkring, keuzekring, nieuwskring, evaluatiekring, maar ook groepsoverstijgende vormen als weekopeningen, weeksluitingen en maandsluitingen.
Contractwerk: gericht op werken aan eigen niveau.
De organisatievorm waarbij leerkracht en kinderen via het werkplan of een planbord (groep 1/2) afspraken maken over instructies en zelfstandig werk. Op het werkplan staat waaraan de kinderen in een bepaalde periode (dagdeel, dag, week) gaan werken en wat ze dan af hebben. Instructies en afstemming op (individuele) onderwijsbehoeften worden gepland binnen het contractwerk. Streven is om kinderen op eigen niveau, maar conform de leerlijnen, aan de gezamenlijke stof te laten werken. Vakgebieden die onderdeel zijn van het contractwerk zijn onder andere: lezen, rekenen, taal, spelling, begrijpend lezen, wereldoriëntatie en studievaardigheden.
Projectwerk: gericht op werkelijkheidsnabijheid.
Kinderen ontdekken de wereld om zich heen. Dit ontdekken ontstaat wanneer bepaalde vragen, problemen of thema’s die op hun pad komen (bijvoorbeeld via de leerkracht, omgeving of het nieuws), hen aanspreken. Projectwerk krijgt vorm door het verkennen van informatie (onderzoek) en het verwerken daarvan op verschillende manieren (verslag). Voorbeelden zijn werken op de eilanden, thema’s, excursies, gastdocenten, land- of schoolbrede projecten en schriftelijke projecten.
Atelier: gericht op creatieve of expressieve activiteit.
Een organisatievorm die vooral gericht is op leren en ontdekken door te doen. Dit gebeurt op het creatieve vlak door kennis te maken met verschillende soorten materialen en de verwerkingsmogelijkheden daarvan. Op het expressieve vlak ontwikkelen de kinderen zich via een actieve houding tijdens ateliers, onder andere in het teken van toneel en muziek. Ateliers worden op de scholen vaak groepsoverstijgend, maar soms ook per land, georganiseerd.
Vrije keuze: gericht op vrij leerlingeninitiatief.
Een organisatievorm waarin kinderen uit een relatief ruim en op hun behoeften afgestemd aanbod kunnen kiezen. Hierbij gelden zo weinig mogelijk beperkingen. Doelstelling is de kinderen te stimuleren om initiatief tot spel of activiteit te nemen. Hulpmiddel daarbij is een formulier wat de kinderen leert om te plannen, voor materiaal te zorgen en verantwoordelijkheid te nemen binnen
hun eigen initiatief.